Ga naar hoofdinhoud
Ben Collet, ‘Reconstructie van een landschap tijdens het Tiglien’, 1977.

Het verleden in de klei

Fossiele schatten uit Tegelen

Rechts om het hoekje in de Eerste Fossielenzaal staat de Tegelenvitrine met daarin een groot scala aan fossielen van verschillende diersoorten. Hyena’s, olifanten, bevers, varkens, herten, apen en zelfs een neushoorn, van alles komt voorbij. Maar waar komen deze fossielen vandaan?

Tegelenvitrine

Tegelenvitrine

Kleidelvers in een Tegelense groeve.

Kleidelvers in een Tegelense groeve.

Keramiekcentrum Tiendschuur, Tegelen.

Tegula

Sinds jaar en dag staat het Limburgse dorp Tegelen bekend om zijn kleigrond. De klei werd al gewonnen door de Romeinen, die er vazen, bakstenen, vloertegels en dakpannen van maakten. De naam van het dorp stamt dan ook af van het Latijnse woord voor dakpan, tegula. Ook aan het eind van de 19de eeuw had Tegelen een bloeiende klei-industrie. De klei werd niet alleen gebruikt voor bouwmaterialen, maar ook voor gebruiksvoorwerpen zoals serviesgoed en voor sieraardewerk. De kleiwinning werd pas laat gemoderniseerd. Vóór 1930 was het afgraven van de klei nog handwerk. Zoals te zien is op een foto van kleidelvers in de groeve van Tegelen werd de klei met een schop gestoken. Af en toe kwam er wat bijzonders naar boven: er werden fossielen in de kleilagen van Tegelen gevonden.

Van schelpen, botten, kiezen en tanden, tot zaden, pollenkorrels en stukken hout, er werd van alles gevonden. De fossielen, die circa 2 miljoen jaar oud zijn, geven een goed beeld van de flora, fauna en het klimaat in die periode, ook wel het Tiglien genoemd. Het moet een warme periode met een subtropisch klimaat zijn geweest tussen twee ijstijden in. Er stonden warmteminnende bomen, zoals de vleugelnoot en de Chinese rubberboom. Oeverbomen als de es, populier, olm en wilde druif of zelfs waterplanten als de waternoot en krabbescheer waren er ook te vinden. Het was dus een groene periode met een subtropisch bos en stilstaand of langzaam stromend water.

Dubois en Tegelen

In 1897 vond de medicijnstudent Laurens Steijns een aantal fossielen, waarna hij contact opnam met Eugène Dubois (1858-1940), conservator van het Paleontologisch-Mineralogisch Kabinet van Teylers Museum. In 1902 kwam Dubois langs in Tegelen om een kijkje te nemen. Hij was erg onder de indruk van Steijns vondsten in de klei van Tegelen en bracht een aantal fossielen mee terug naar Haarlem. Maar daar hield Dubois het niet bij. Om de verzameling fossielen aan te vullen, trof hij een regeling met de groeve-eigenaars in Tegelen. Dat Jean Dubois (1859-1925), de broer van Eugène Dubois, getrouwd was met Marie Canoy (1858-1944), dochter van zo’n groeve-eigenaar, kwam natuurlijk goed van pas. Voor een vergoeding van 2,5 gulden verzamelden de kleidelvers de fossielen die tijdens het graven omhoog kwamen en stuurden ze naar Teylers Museum.

Frans Oerder, ‘Portret van Eugène Dubois’, 1928.

Frans Oerder, ‘Portret van Eugène Dubois’, 1928.

Allard Pierson, Amsterdam.

Een nijlpaard in Tegelen?

Op een artikel over de uitgestorven herten uit de Tegelense klei na, liet Dubois het onderzoek naar de fossielen over aan het Engelse geologenechtpaar Eleanor (1860-1953) en Clement Reid (1853-1916) en zijn promovendi Antje Schreuder (1887-1952) en pater Johan Bernsen (1888-1932). Hoewel Dubois de fossielen uit Tegelen ongeveer net zo oud schatte als fossielen uit het Cromer Forest Bed in Engeland (850.000-420.000 jaar oud), concludeerde het echtpaar Reid aan de hand van plantaardige resten dat de flora afkomstig was uit een nog niet eerder benoemde geologische periode ten tijde van het Vroeg Pleistoceen die een stuk ouder was dan het Cromer Forest Bed. Aan deze periode van circa 2 miljoen jaar geleden gaven zij de naam Teglian, oftewel Tiglien, naar de vindplaats van de fossielen.

In 1928 promoveerde Antje Schreuder, die tussen 1917 en 1929 de assistente van Dubois aan de Universiteit van Amsterdam was en op den duur een groot deel van zijn onderwijstaken overnam, op de uitgestorven bever van Tegelen. Uit het onderzoek van pater Bernsen, die in 1927 promoveerde op de fossielen van een neushoorn uit de Tegelense klei, bleek dat een tand die eerder door Dubois geïdentificeerd was als van een neushoorn, eigenlijk van een wild zwijn was.

Eugène Dubois, ‘Landschapsreconstructie Tiglien’, 1905.

Eugène Dubois, ‘Landschapsreconstructie Tiglien’, 1905.

Foto naar tekening.

Makaak (Macaca sylvanus).

Makaak (Macaca sylvanus).

Foto Martijn Zegel.

De neushoorn past goed in Dubois' tropische plaatje van Tegelen. In een reconstructietekening uit 1905 van de hand van Dubois, waarin hij een overzicht vormt van alle in Tegelen gevonden dieren met bijpassende landschapselementen, is bijvoorbeeld op de voorgrond ook een nijlpaard te herkennen. Dit is helaas gebaseerd op een foute determinatie van fossielen die waarschijnlijk behoren tot de Sus strozzii, een grote varkensachtige. Wel vond Bernsen in de Tegelense klei de onderkaak van een aapsoort die overeenkomt met de huidige makaak. Zo werd het plaatje van het subtropische Tiglien weer bevestigd.

Ben Collet, ‘Reconstructie van een landschap tijdens het Tiglien’, 1977.

Ben Collet, ‘Reconstructie van een landschap tijdens het Tiglien’, 1977.

Naturalis Biodiversity Center, Leiden.

Het grote hert

Na bijna 20 jaar gewerkt te hebben aan een realistische landschapsreconstructie van de flora en fauna ten tijde van het Tiglien, legde kunstenaar Ben Collet (1928-?) in 1977 de laatste hand aan zijn schilderij. In een groene en bosrijke omgeving met kleine riviertjes staat een groot hert in de schaduw van een boom. Van dit hert, de Eucladoceros ctenoides, is een linker geweitak bewaard gebleven. Het Tegelense hert was zo groot als ons huidige edelhert, maar het had een bijzonder gewei. De geweien van de mannetjes bestonden per helft uit één stand die achteroverbuigt, met op de voorkant een vier- of vijftal zijtakken. Zoals goed te zien is op de reconstructie bogen de zijtakken aan het einde naar voren, terwijl de zijtakken van ons huidige edelhert naar achteren buigen.

Het wemelt niet van de dieren zoals in de landschapsreconstructie van Dubois, maar wie goed kijkt ziet dat Collet naast het grote hert ook nog andere dieren waarvan fossielen zijn gevonden in Tegelen heeft afgebeeld. In de verte komen twee olifanten tevoorschijn uit het struikgewas en aan de oever van het rustig kabbelende riviertje staat een neushoorn. Op de voorgrond is een bever te zien en in de boom loopt een makaak.

Een bijzondere ontdekking

Helemaal links in de Tegelenvitrine liggen de gefossiliseerde botten van een zeearend. Op het eerste gezicht lijkt dit niet het meest opvallende dier dat gevonden is in de kleilagen van Tegelen. Toch is er met deze fossielen iets bijzonders aan de hand. Er zijn wel fossielen van de zeearend bekend uit het Laat Pleistoceen (116 tot 11,7 duizend jaar geleden), maar uit een vroege periode als het Tiglien niet. Het is dus de enige in heel Nederland!

Waarom zijn er verder geen gefossiliseerde zeearenden uit deze periode bekend? Grote zoogdieren die overleden, zoals de eerder genoemde olifanten, neushoorns, hyena’s en herten, zakten vanwege hun zware botten sneller weg in de moerassige kleigrond. Hierdoor werden ze minder opgegeten door andere dieren en fossiliseerden ze een stuk sneller dan kleinere dieren. Het is dus bijzonder dat er resten van een vogel als de zeearend, die als het niet werd opgegeten ook een stuk sneller verteerde dan grotere zoogdieren, is gevonden in de klei van Tegelen.

Maar er is nog iets anders aan de hand met deze botten. Als ze vergeleken worden met onze huidige zeearend komen ze zeer overeen. De zeearend was miljoenen jaren geleden evolutionair gezien dus al ver gevorderd. Sinds enkele jaren broeden er weer zeearenden in Nederland, waardoor we een vogel die tijdens het Tiglien leefde, nu opnieuw kunnen bewonderen. Zo komt een stukje Tiglien weer tot leven!

Gefossiliseerde botten zeearend.
Jan Luyken, 'De arend', 1711.

Jan Luyken, 'De arend', 1711.

'Cinereus, witstaart- of zeearend', in John George Wood, ‘The Illustrated National History’, 1862.

'Cinereus, witstaart- of zeearend', in John George Wood, ‘The Illustrated National History’, 1862.

Auteur

Femke Valkhoff, kunsthistoricus. In samenwerking met Tim de Zeeuw, collectiebeheerder afdeling wetenschap.

Bronnen

Bert Sliggers, 'Conservator Dubois en zijn dieren uit Tegelen', in Teylers Magazijn, jaargang 29 (2010, zomer), nr. 107, pp. 6-8.

John de Vos, 'Subtropisch Nederland. Tegelen twee miljoen jaar geleden', in Teylers Magazijn, jaargang 29 (2010, zomer), nr. 107, pp. 2-5.

Joop van Veen, 'Tegelen terug in Teylers Museum: Honderd jaar veranderingen in de paleontologische collectie', in Teylers Magazijn, jaargang 12 (1994, winter), nr. 4, pp. 6-9.

Lars W. Hoek Ostende, 'Botten en potten: Eugène Dubois en de Klei van Tegelen', in Teylers Magazijn, jaargang 8 (1990, voorjaar), nr. 1, pp. 3-8.

Site logo

Bezoekersinformatie

Openingstijden
Dinsdag t/m zondag 10:00 - 17:00

Adres
Spaarne 16, 2011 CH Haarlem

Volg ons

Blijf op de hoogte